PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. Het komt als zinsdeel voor als Onderwerp of als voorwerpsvorm (Lijdend Voorwerp, Meewerkend Voorwerp). De persoonlijke voornaamwoorden noemen (meestal) een persoon of personen zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden staan altijd alleen. Dat wil zeggen: er staat geen zelfstandig naamwoord bij. Voorbeelden: Hij heeft zijn zusje een cadeau gegeven. Ik heb dat aan jou gegeven. ‘Het’ kan ook een persoonlijk voornaamwoord zijn. Er staat dan geen zelfstandig naamwoord achter. Je kunt het vervangen door ‘dat’. Waar is mijn tijdschrift? Het ligt op tafel. (Dat ligt op tafel.) Tip: wanneer een persoonlijk voornaamwoord een persoon noemt (hij, zij, jij, je, wij, jullie), kun je er vaak ook ‘iemand’ voor in de plaats zetten. Voorbeeld: Hij wil een boek lezen. Piet wil een boek lezen. Doe nu de oefeningen hieronder.
Nog lastig?
Klik hiernaast voor extra uitleg! En dan nog één oefening... |
|
Begrijp je het Persoonlijk Voornaamwoord? Doe de test rechts! |