ZINSDELEN
Je kunt een zin in delen verdelen: de zinsdelen.
Er is een heel gemakkelijke manier om dat te doen. Onthoud het volgende: Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is één zinsdeel. Zodra je dus weet wat de pv (persoonsvorm) is, maak je steeds (in je hoofd) een andere zin. De zin moet natuurlijk wel blijven kloppen! Tussen de zinsdelen zet je streepjes. Voorbeeld: Marleen en Mike hebben dat cadeau op maandag aan Greetje gegeven. Op maandag hebben Marleen en Mike dat cadeau aan Greetje gegeven. Dat cadeau hebben Marleen en Mike op maandag aan Greetje gegeven. Aan Greetje hebben Marleen en Mike op maandag dat cadeau gegeven. De zinsdelen zijn dus: Marleen en Mike | hebben | dat cadeau | op maandag | aan Greetje | gegeven. Even oefen ... |
|