Te behalen punten: 30

ONDERDEEL 1 - Woordenschat
(totaal 8 punten, elk goed antwoord is een 1/2 punt waard)

1 nuanceren = tip

2 cognitieve vermogens = tip

3 biceps = tip

4 appreciëren = tip

5 ambivalent = tip

6 extravert = tip

7 prevaleren = tip

8 impact = tip

9 utopie = tip

10 paradoxaal = tip

11 hypothese = tip

12 populatie = tip

13 authentiek = tip

14 calamiteit =

15 hiërarchie = tip

16 akoestiek = tip



ONDERDEEL 2 - Werkwoordspelling
(Totaal 6 punten, elke zin is een 1 punt waard)

1 (Plagen - OVT)
Vervelende jongens tip de kleine schattige meisjes.

2 (Lusten - OVT)
Mijn buurmeisjes tip de sperzieboontjes niet.

3 (Oprichten - OVT)
De leerlingen tip een club voorchocoladeliefhebbers tip.

4 (hebben, doven VTT)
De priesters tip de kaarsen in de kerk tip.

5 (worden, bellen VVT)
Daarom tip alle leerlingen tip.

6 (duiden. OTT)
Waar tip dit teken op?

ONDERDEEL 3 - woordbenoemen
(Totaal 10 punten, elk goed antwoord is een 1/2 punt waard)
Vul in het gat de juiste afkorting in van de woordsoort (van het woord waar het gat achter staat)
Kies uit: lw, znw, bnw, zww, kww, hww, vz, bw, pers vnw, bez vnw, wed.end vnw, wed.ig vnw, vr vnw, aanw vnw, betr vnw, onbep vnw, bep htw, onbep htw, bep rtw en onbep rtw

Hij is al twintig tip .
Frankrijk is tip een populair tip vakantieland.
Dat tip weten we allemaal.
De Leerlingenraad tip is best belangrijk.
We nemen de vierde tip afslag.
Ik vertrouw altijd iedereen tip.
Hij wordt tip ook wel ‘The Joker’ genoemd.
Hij is gek op tip toetjes, die tip hij al heel vaak heeft gemaakt tip.
Zij is zijn tip vriendin.
Jij herinnert je tip hem toch wel?
Hij is hard tip gevallen.
Zij hebben elkaar tip gisteren ontmoet.
Hoe tip weet je dat?
Wie tip nodig jij uit voor je verjaardag?
Ik tip kan misschien tip iets regelen.
Op dit tip ogenblik kan dat niet.

ONDERDEEL 4 - zinsdelen
(Totaal 3 punten, 1 punt per zin. Alles of niets!)

Als een zinsdeel niet voorkomt, plaats dan een x
Gebruik bij de bvb's de volgende pijltjes: < en >. Bijvoorbeeld : de dikke kater = dikke > kater

1) Tijdens de uitverkoop is Het Stadshart, het Amstelveense winkelcentrum, voor Uithoornse scholieren een populaire shopplek.

Wwg = tip
Nwg = tip
Ond = tip
Lv = tip
Mv = tip
Bwb = tip
Bvb's: tip , tip , tip, tip
Bijst = tip

2) In Amsterdam, de Nederlandse hoofdstad, zag ik gisteren de leuke hond van Marleen, mijn collega.

Wwg = tip
Nwg = tip
Ond = tip
Lv = tip
Mv = tip
Bwb = tip, tip
Bvb = tip , tip, tip, tip , tip
Bijst = tip, tip


3) Op vakantie is de tomtom een betrouwbare hulp voor dwalende toeristen.

Wwg = tip
Nwg = tip
Ond = tip
Lv = tip
M v= tip
Bwb = tip
Bvb = tip, tip
Bijst = tip